af

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  af    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑf/
Woordafbreking
  • af
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van plaats’ voor het eerst aangetroffen in 701 [1]
  • [2]
stellend
onverbogen af
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

af

  1. (tweeletterwoord) klaar, gereed
    • Het werk is nog lang niet af. 
  1. ergens vandaan gaan
    • Hij rent van het ongeluk af. 
  1. naar beneden gaan
    • Hij rijdt van de berg af. 
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • wij zijn terug bij af
we zijn weer terug bij waar we begonnen zijn, al de tussenliggende arbeid is voor niets geweest
  • af en toe
soms, niet frequent
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     af  
 persoonlijk     eraf  
aanwijz.  nabij     hieraf  
  veraf     daaraf  
  vragend/betrekk.     waaraf  

Bijwoord

af

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: niet langer op of aan iets
  1. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord niet langer op of aan iets
    • De stank is er nog steeds niet af. 
  1. scheidbaar deel van vanaf
    • Hij is van de weg af. 
  1. iets ~ zijn niet langer iets zijn
    • Daarmee is hij politicus af 
Verwante begrippen
Tweeletterwoorden in het Nederlands

afahaiatbobyebenerkoom

Gangbaarheid

  • Het woord af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

Woordafbreking
  • af

Bijwoord

af

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: af; niet langer op of aan iets
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord: af; niet langer op of aan iets
Synoniemen


Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • af
Naar frequentie 25

Voorzetsel

af

  1. (tweeletterwoord) van, uit
  1. «Naboerne sprang til og fik manden hevet op af vandet.»
    Buren sprongen erbij en kregen de man uit het water eruit getild.
Afgeleide begrippen
  • af-
  • op af
  • ned af
  • ud af
Verwante begrippen
Tweeletterwoorden in het Deens

adafalatbydadeduejenénerethajajoninunyogohokomoposparosasetitoudviåhårøh


Drents

Woordafbreking
  • af

Bijwoord

af

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: af; niet langer op of aan iets
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord: af; niet langer op of aan iets


Gotisch

Voorzetsel

af + datief

  1. van, weg van, vanaf
Schrijfwijzen


IJslands

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • af
Naar frequentie 22

Voorzetsel

af

  1. (tweeletterwoord) aan, van, uit
Typische woordcombinaties
  • birgðir af
een voorraad aan
Verwante begrippen
Tweeletterwoorden in het IJslands

afeienerilogánáræræðégélúrþáþú


Middelnederlands

Bijwoord

af

  1. af; bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord


Nedersaksisch

Woordafbreking
  • af

Bijwoord

af

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: af; niet langer op of aan iets
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord: af; niet langer op of aan iets
Schrijfwijzen
  • aff
Synoniemen

Oost-Fries

Woordafbreking
  • af

Bijwoord

af

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: af; niet langer op of aan iets
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord: af; niet langer op of aan iets

Sallands

Woordafbreking
  • af

Bijwoord

af

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: af; niet langer op of aan iets
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord: af; niet langer op of aan iets

Somalisch

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

af m

  1. (anatomie) mond
  2. taal

Turks

Zelfstandig naamwoord

af

  1. gratie, vergiffenis

Twents

Woordafbreking
  • af

Bijwoord

af

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: af; niet langer op of aan iets
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord: af; niet langer op of aan iets
Synoniemen

Veluws

Woordafbreking
  • af

Bijwoord

af

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: af; niet langer op of aan iets
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord: af; niet langer op of aan iets

Zweeds

Voorzetsel

af

  1. verouderde spelling of vorm van av van vóór 1906

Meer informatie

Meer informatie

Verwijzingen

    • SAOL i Projekt Runeberg
    • Svenska Akademiens ordlista över svenska språket (SAOL)
      • SAOL 7 (1900): af
      • Regeringsdecreet 1906: af → av
      • SAOL 8 (1923): av
    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.