afzetten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zet·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzetten
zette af
afgezet
zwak -t volledig

Werkwoord

afzetten

  1. overgankelijk, (medisch): het verwijderen van een deel van een lichaamsdeel
    • Dat been moest afgezet worden. 
  1. overgankelijk, (economie): erin slagen producten verkocht te krijgen
    • Er werd veel in Duitsland afgezet. 
  1. overgankelijk iemand te veel laten betalen voor iets
    • We zijn echt afgezet door de straatverkoper. 
  1. overgankelijk, (biologie): het leggen van eieren door vissen e.d
    • Na een ingewikkeld paairitueel werden de eitjes op de waterplanten afgezet en door het mannetje bevrucht. 
  1. overgankelijk iemand met een voertuig naar een plaats brengen en daar snel laten uitstappen
    • Kan ik je daar op de hoek afzetten? 
  1. overgankelijk, (geologie): het sedimentatieproces waardoor lagen bezinksel ontstaan
    • Deze laag is in het lias afgezet. 
  1. overgankelijk de zoom of rand van een kledingstuk versieren
    • De mouwen waren afgezet met kant. 
  1. overgankelijk apparatuur uitschakelen
    • Voor we weggaan wil ik nog even het koffiezetapparaat afzetten. 
  1. overgankelijk uit een hoog ambt verwijderen
    • De corrupte president werd afgezet. 
  1. overgankelijk een weg voor alle verkeer blokkeren, een gebied ontoegankelijk maken voor onbevoegden
    • Vanwege werkzaamheden is de rechter baan van de A10 afgezet. 
    • De politie heeft de plaats van de misdaad afgezet 
  1. overgankelijk iets dat op het hoofd gedragen wordt weer afnemen
    • Hij heeft het masker afgezet. 
  1. wederkerend zich ~: veelal met de benen kracht op iets uitoefenen om weg te kunnen bewegen
    • Hij zette zich niet voldoende sterk af en daarom mislukte de sprong. 
  1. wederkerend overdrachtelijk: zich ~ tegen: zijn gedrag laten bepalen door de wens zich te willen onderscheiden van iemand anders
    • Hij zet zich erg af tegen zijn ouders. 
Synoniemen
Antoniemen
Typische woordcombinaties
  • een hoed afzetten
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
afzetten

afzetten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afzetten
    • ...dat wij afzetten. 
    • ...dat jullie afzetten. 
    • ...dat zij afzetten. 

Zelfstandig naamwoord

afzetten mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord afzet

Gangbaarheid

  • Het woord afzetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.