ja

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ja    (hulp, bestand)
  • IPA: /jaː/
Woordafbreking
  • ja
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep ter bevestiging’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2]

Bijwoord

ja

  1. duidt bevestiging, instemming, toestemming, inwilliging of toegeving aan
    • Heeft hij dat echt gezegd? Ja. 
    • Mag ik nog een stukje taart? Ja. 
    • Vind jij dat ook? Ja. 
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • o ja
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: ja en amen op alles zeggen
met alles akkoord gaan
  • [1]: geen ja en geen nee zeggen
weigeren noch toezeggen
  • [1]: ja kun je krijgen, nee heb je al
wordt gebruikt als bemoediging voor iemand die ertegen opziet om iets te vragen
  • [1]: ja en neen is een lange strijd
wordt gebruikt wanneer er twee het oneens zijn en niemand wil toegeven
  • [1]: iemand geloven bij ja en neen
iemand op zijn erewoord geloven
Vertalingen

Tussenwerpsel

ja

  1. kreet van opwinding
    • Ja! We hebben gewonnen! 
  1. nou ja: kijk zo simpel is het! dat je dat niet wist!
    • Nou ja... Op soortgelijke manier als 'kijk' gebruikt. Als antwoord op een vraag begint bevraagde met 'nou ja....' Dit wekt de suggestie dat het antwoord op de gestelde vraag voor bevraagde heel simpel is. Hij legt het alleen nog weer eens even uit aan de vrager, die het ook niet helpen kan dat hij het nog niet weet. Dat na dit nou ja... vervolgens een niet terzake doend antwoord volgt, lijkt voor bevraagde geen rol te spelen.[3] 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

ja o

  1. bevestigend of instemmend antwoord
    • Hij antwoordde met een volmondig ja. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ja staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 

Bijwoord

ja

  1. inderdaad


Bosnisch

enkelvoud meervoud
nom. / voc.
accusatief mȅne, menâs, nas
genitief mȅne, menâs, nas
datief mȅni, minȁma, nam
locatief mȅninȁma
instrumentalis mnôm, mnómenȁma
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈjâː/
Woordafbreking
  • ja

Persoonlijk voornaamwoord

  1. ik


Duits

Bijwoord

ja

  1. ja
  2. toch, immers, inderdaad
  1. «Das ist ja Spitze!»
    Dat is toch geweldig!
  1. «Ich hatte es ja gesagt.»
    Ik had het toch/immers gezegd.
  2. vooral
  3. wel (bijw.)
  4. nietwaar, , toch
  1. «Du kommst auch, ja
    Jij komt ook, nietwaar?
Synoniemen
Antoniemen


Esperanto

Bijwoord

ja

  1. inderdaad


Fins

Voegwoord

ja

  1. en


Ido

Bijwoord

ja

  1. reeds


Kroatisch

enkelvoud meervoud
nom. / voc.
accusatief mȅne, menâs, nas
genitief mȅne, menâs, nas
datief mȅni, minȁma, nam
locatief mȅninȁma
instrumentalis mnôm, mnómenȁma
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈjâː/
Woordafbreking
  • ja

Persoonlijk voornaamwoord

  1. ik


Lets

Voegwoord

ja

  1. wanneer


Noors

Uitspraak
  • Geluid:  ja    (hulp, bestand)
  • IPA: / jɑː /
Woordafbreking
  • ja
Naar frequentie 34

Bijwoord

ja

  1. ja


Pools

enkelvoud meervoud
nom. / voc. jamy
accusatief mnie, mięnas
genitief mnienas
datief mnie, minam
locatief mnienas
instrumentalis mnąnami
Uitspraak
  • Geluid:  ja    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈja/
Woordafbreking
  • ja

Persoonlijk voornaamwoord

ja

  1. ik


Slowaaks

enkelvoud meervoud
nominatief jamy
genitief ma, mňanás
datief mne, minám
accusatief ma, mňanás
locatief mnenás
instrumentalis mnounami
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈja/
Woordafbreking
  • ja

Persoonlijk voornaamwoord

ja

  1. ik


Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  ja    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ja
Naar frequentie 35

Bijwoord

ja

  1. ja
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.