afspannen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afspannen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfspɑnə(n)/
Woordafbreking
  • af·span·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afspannen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afspannen
spande af
afgespannen
gemengd

zwak -d

volledig
  1. een draad strak tussen twee vaste punten laten hangen
    • Die zegt dat zij op een aantal plekken in Feijenoord bovenlangs noodverbindingen heeft laten afspannen: ‘Volgens ons is dat voorlopig voldoende.[2] 
  1. door het op spanning brengen strak maken
    • Wat rest is het afspannen van de hoofdtent, het handmatig opzetten van de luifel en het aanspannen van scheerlijnen.[3] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord afspannen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Volkskrant John Wanders 10 maart 2008 Eerst licht aan, dan pas fouilleren
  3. NRC Anthon Keuchenius 18 november 2002 Een kar in de tent
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.