aftrainen
Nederlands
Woordafbreking
- af·trai·nen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af en trainen
Werkwoord
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aftrainen |
trainde af |
afgetraind |
zwak -d | volledig |
aftrainen
- langzamerhand minder gaan trainen zodat het lichaam zich op een gezonde manier kan aanpassen aan minder fysieke inspanning
- Hij fietst nog wel. Beetje aftrainen. Het NK tegenwindfietsen van 20 november had hij heus gewonnen als de wind niet in het voordeel van zijn tegenstanders was gaan waaien. „Ik reed me helemaal leeg. Normaal is dat genoeg. Zo goed ben ik nog wel”.[1]
Gangbaarheid
- Het woord aftrainen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aftrainen' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC Dennis Meinema 22 december 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.