aftrainen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·trai·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aftrainen
trainde af
afgetraind
zwak -d volledig

aftrainen

  1. langzamerhand minder gaan trainen zodat het lichaam zich op een gezonde manier kan aanpassen aan minder fysieke inspanning
    • Hij fietst nog wel. Beetje aftrainen. Het NK tegenwindfietsen van 20 november had hij heus gewonnen als de wind niet in het voordeel van zijn tegenstanders was gaan waaien. „Ik reed me helemaal leeg. Normaal is dat genoeg. Zo goed ben ik nog wel”.[1] 

Gangbaarheid

  • Het woord aftrainen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. NRC Dennis Meinema 22 december 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.