aan
Nederlands
Woordafbreking
- aan
Woordherkomst en -opbouw
- Als voorzetsel voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
|
|
Voorzetsel
aan
- Het schilderij hangt aan de muur.
- Zij zitten aan aan de maaltijd.
- de ontvangende persoon (datief)
- aan boord: op het schip.
- aan de kade: op de kade.
- bestaande uit
- De stad lag aanweerszij van de rivier.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
1. verbonden met, tegen, tegenaan
Bijwoord
aan
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | aan | |
persoonlijk | eraan | |
aanwijz. | nabij | hieraan |
veraf | daaraan | |
vragend/betrekk. | waaraan |
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
- Deze soort is er nauw aan verwant.
- Het is aan tussen Peter en Marie: Marie en Peter houden van elkaar, ze hebben een relatie.
stellend | |
---|---|
onverbogen | aan |
verbogen | (alleen predicaat) |
Bijvoeglijk naamwoord
aan
- actief, in bedrijf
- De kachel is aan.
Vertalingen
1. (predicatief) actief, in bedrijf
Gangbaarheid
- Het woord aan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aan' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Limburgs
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /aːn/ (Etsbergs)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.