afslag
Nederlands
Woordafbreking
- af·slag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af en slag [1]
- Naamwoord van handeling van afslaan
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afslag | afslagen |
verkleinwoord | afslagje | afslagjes |
Zelfstandig naamwoord
afslag m
- een uitrit die van een snelweg afvoert
- We hebben de afslag toch niet gemist?
- (numismatiek) een muntslag met originele stempels in een afwijkend metaal
- Dit is een afslag in zilver.
- (muziek) een teken van de dirigent om het musiceren te beëindigen
- Na die volkomen foutieve inzet van de sopranen kon de dirigent alleen nog maar een afslag geven.
- (economie) een veiling waar de voorgestelde prijs geleidelijk verlaagd wordt
- De stadsomroeper was in 1795 verplicht om in de stad bekend te maken dat er vis aan de afslag te koop werd aangeboden.
Synoniemen
- [1] afrit
Antoniemen
- [1] oprit
- [4] opbod
Hyponiemen
- duinafslag, kustafslag, oeverafslag, prijsafslag, stadsafslag, visafslag, wasafslag, zandafslag
Afgeleide begrippen
- afslagbank, afslagblad, afslagdraad, afslagplaats, afslagstrook
Vertalingen
1. een uitrit die van een snelweg afvoert
Gangbaarheid
- Het woord afslag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afslag' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.