afschuw

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·schuw
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gevoel van afkeer’ voor het eerst aangetroffen in 1736 [1]
  • samenstelling van  af   en  schuw   [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord afschuw -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

afschuw m

  1. hevige afkeer
    • Haar gezicht was vertrokken van afschuw. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afschuw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.