aflopen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aflopen (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈɑflopə(n)/, /ˈɑfloʊ̯pə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɑfloːpə(n)/
Woordafbreking
- af·lo·pen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af bw en lopen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aflopen |
liep af |
afgelopen |
klasse 7 | volledig |
Werkwoord
aflopen
- ergatief eindigen, verstrijken
- De termijn van deze overeenkomst loopt morgen af.
- absoluut hellen
- Deze vloer loopt een beetje af.
- ergatief het klinken van een alarmsignaal
- De wekker liep af, maar hij sliep er dwars doorheen.
- door veelvuldig lopen verslijten of doen loslaten
- een ruimte of uitgestrektheid in alle richtingen doorlopen
Vertalingen
1. eindigen
Gangbaarheid
- Het woord aflopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aflopen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.