afmeren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afmeren
meerde af
afgemeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

afmeren

  1. overgankelijk, (scheepvaart) het vastleggen van een schip
    • Voordat we aan wal konden, moest de schipper zijn schip afmeren aan de kade. 

Gangbaarheid

  • Het woord afmeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.