afvallen
Nederlands
Woordafbreking
- af·val·len
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af bw en vallen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afvallen /'ɑfɑlə(n)/ |
viel af /vil'ʔɑf/ |
afgevallen /'afxəvɑlə(n)/ |
klasse 7 | volledig |
Werkwoord
afvallen
- ergatief gewicht verliezen
- De dikke man wilde in korte tijd veel afvallen.
- ergatief de koers van een schip in de richting van de lijzijde wijzigen
- We gingen veel te scherp aan de wind, dus gaf de schipper bevel tot afvallen.
- ergatief ontrouw worden aan zijn geloof
- Nadat zijn vrouw was overleden, ondanks alle gebeden die hij gebeden had, is hij van zijn geloof afgevallen.
- ergatief vallen vanaf een hoger gelegen plek
- Hij was bang dan zijn kinderen van het muurtje af zouden vallen het diepe ravijn in.
- ergatief niet meer meetellen, niet meer kunnen meedoen
- Vijf van de zes studenten zullen afvallen, want het is nu eenmaal een heel zware studie.
- elkaar steunen
- Vader en moeder zullen elkaar nooit afvallen in tegenwoordigheid van vreemden.
Synoniemen
- [1]: vermageren
Vertalingen
1. gewicht verliezen.
2. de koers van een schip in de richting van de lijzijde wijzigen
3. ontrouw worden aan zijn geloof
4. vallen vanaf een hoger gelegen plek
Gangbaarheid
- Het woord afvallen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afvallen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.