antoniem
Nederlands
Woordafbreking
- an·to·niem
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tegengesteld van betekenis’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- met het voorvoegsel anti- met het achtervoegsel -oniem [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | antoniem | antoniemen |
verkleinwoord | antoniempje | antoniempjes |
Zelfstandig naamwoord
antoniem o
- een woord waarvan de betekenis tegengesteld is aan die van een ander woord
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een woord waarvan de betekenis tegengesteld is aan die van een ander woord
stellend | |
---|---|
onverbogen | antoniem |
verbogen | antonieme |
Bijvoeglijk naamwoord
antoniem
- het bezitten van een tegengestelde betekenis
- kan anders dan het zelfstandig naamwoord ook betrekking hebben op meer dan een woord, bijvoorbeeld een zin of zinsdeel.
Vertalingen
1. het bezitten van een tegengestelde betekenis
Gangbaarheid
- Het woord antoniem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'antoniem' herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.