afruilen
Nederlands
Woordafbreking
- af·rui·len
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af en ruilen
Werkwoord
afruilen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afruilen |
ruilde af |
afgeruild |
zwak -d | volledig |
- samen tot een compromis komen waarbij beide partijen iets krijgen en beide partijen iets verliezen
- De positie van de bonden is begrijpelijk, al is het maar door het precedent dat zou worden geschapen als loon wordt ingeleverd in ruil voor baanzekerheid. Als dit over een brede linie praktijk zou worden, dan zijn werknemers wederom een deel van hun oude zekerheden kwijt. Daar staat tegenover dat dit jaar, en de jaren daarna, de economie uitzonderlijk tegenzit. Onorthodoxe maatregelen worden nu vaker getroffen. De deeltijd-WW volgt, hoewel deze te massaal wordt toegepast, in wezen dezelfde afruil: mogelijk minder loon, tegenover meer baanzekerheid.[2]
Gangbaarheid
- Het woord afruilen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.