afspraak
Nederlands
Woordafbreking
- af·spraak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af en spraak
- Naamwoord van handeling van afspreken [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afspraak | afspraken |
verkleinwoord | afspraakje | afspraakjes |
Zelfstandig naamwoord
afspraak v/m
- een overeenkomst
- Er viel geen afspraak met hem te maken.
- date
- De jongen maakte een afspraakje met het leuke meisje.
Overerving en ontlening
Hyponiemen
- prijsafspraak, voorafspraak
Vertalingen
1. een overeenkomst
Gangbaarheid
- Het woord afspraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afspraak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.