afspraak

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·spraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afspraak afspraken
verkleinwoord afspraakje afspraakjes

Zelfstandig naamwoord

afspraak v/m

  1. een overeenkomst
    • Er viel geen afspraak met hem te maken. 
  1. date
    • De jongen maakte een afspraakje met het leuke meisje. 
Overerving en ontlening
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afspraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.