afspelen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·spe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afspelen
speelde af
afgespeeld
zwak -d volledig

Werkwoord

afspelen

  1. overgankelijk opgenomen geluids- of beeldmateriaal opnieuw laten horen of zien
    • Hij speelde een hele mooie CD voor ons af. 
  1. overgankelijk tot het einde toe spelen
    • Dat muziekstuk werd niet tot het einde toe afgespeeld. 
  1. overgankelijk iets door veelvuldig bespelen bederven en onbruikbaar maken
    • Die piano was door het vele gebruik helemaal afgespeeld. 
  1. wederkerend zich ~: gebeuren
    • Dit verhaal speelde zich in de negentiende eeuw af. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.