afwezig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·we·zig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘absent’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • Samenstellende afleiding van af en de stam van wezen met het achtervoegsel -ig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen afwezigafwezigerafwezigst
verbogen afwezigeafwezigereafwezigste
partitief afwezigsafwezigers-

Bijvoeglijk naamwoord

afwezig

  1. niet op een bepaald tijdstip en plaats
      • Hij was afwezig op de vergadering, want hij was ergens anders. 
    1. geestelijk afgeleid, verstrooid
      • Hij was afwezig op de vergadering, want je zag hem indutten. 
    Synoniemen
    Antoniemen
    Afgeleide begrippen
    Vertalingen
    Vertalingen

    Gangbaarheid

    • Het woord afwezig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
    100 %van de Nederlanders;
    100 %van de Vlamingen.

    Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.