afschrikken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·schrik·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afschrikken
schrikte af
afgeschrikt
zwak -t volledig

Werkwoord

afschrikken

  1. overgankelijk doen weggaan door angst aan te jagen, door angst aan te jagen bepaald gedrag voorkomen
    • De oorlog schrikte haar niet af. [1] 
    • De puber werd afgeschrikt door het vooruitzicht nog een jaar bij zijn ouders te moeten wonen en ging dus maar hard blokken voor zijn eindexamen want dan kon hij volgend jaar op kamers om te studeren. 
  1. overgankelijk (scheikunde) (materiaalkunde) het bijzonder snel afkoelen van een heet voorwerp door het in een koelvloeistof te dompelen
    • De ampul met het gevormde sulfide werd uit de oven genomen en afgeschrikt in ijswater. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afschrikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Lemaitre, Pierre "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 17
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.