afzeiken
Nederlands
Uitspraak
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afzeiken |
zeikte af |
afgezeikt |
zwak -t | volledig |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afzeiken |
zeek af |
afgezeken |
klasse 1 | volledig |
Woordafbreking
- af·zei·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af en zeiken [1]
Werkwoord
afzeiken
- overgankelijk, (informeel) belachelijk maken, op een onaangename manier voor schut zetten
- Heb je niks beters te doen dan mensen afzeiken?
Gangbaarheid
- Het woord afzeiken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afzeiken' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.