afdichten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·dich·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afdichten
dichtte af
afgedicht
zwak -t volledig

Werkwoord

afdichten [1]

  1. overgankelijk afsluiten tegen het binnendringen van iets dat ongewenst is (ook (werktuigbouwkunde))
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afdichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.