afleggen
Nederlands
Woordafbreking
- af·leg·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af bw en leggen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afleggen |
legde af |
afgelegd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
afleggen
- overgankelijk het voorbereiden van de overledene(n) op de begrafenis
- De kinderen hielpen mee met het afleggen van hun dode vader.
- overgankelijk afstand overbruggen
- Ik moest tien kilometer afleggen om thuis te komen.
- inergatief ~ tegen: verliezen van
- Frankrijk legde het af tegen Nederland tijdens de voetbalwedstrijd.
- van het lichaam doen
- Het legde zijn jas af bij het binnentreden van het warme klaslokaal.
- doen, volbrengen
- een examen afleggen
Vertalingen
1. het voorbereiden van de overledene(n) op de begrafenis
Gangbaarheid
- Het woord afleggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afleggen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.