afnemen

Nederlands

Uitspraak
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
afnemenafnemend
afnameafgenomen
Woordafbreking
  • af·ne·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afnemen
nam af
afgenomen
klasse 4 volledig

Werkwoord

afnemen

  1. overgankelijk iemand iets ~: iemand iets doen verliezen
    • Hem werd zijn auto afgenomen. 
  1. overgankelijk een bepaalde hoeveelheid kopen bij een producent
    • De landbouw neemt veel producten af van de chemische industrie. 
  1. overgankelijk van een bepaalde plaats verwijderen, afdoen, wegnemen
    • Ik heb zojuist stof afgenomen. 
    • de hoed afnemen. 
  1. overgankelijk plechtig laten afleggen, doen ondergaan (examen, verhoor, eed)
    • Hem werd een eed afgenomen. 
  1. ergatief minder groot of talrijk worden, verminderen
    • Het geweld in Bosnië is gelukkig sterk afgenomen. 
  1. ergatief afvallen (in lichaamsgewicht afnemen)
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afnemen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.