afstemmen

Nederlands

Uitspraak
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afstemmen
/'ɑfstɛmə(n)/
stemde af
/stɛmdə 'ʔɑf/
afgestemd
/'ɑfxəstɛmt/
zwak -d volledig
Woordafbreking
  • af·stem·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afstemmen

  1. overgankelijk, (muziek) op de juiste toonhoogte brengen
    • De eerste snaar wordt op een stemvork afgestemd. 
  1. overgankelijk op de juiste frequentie instellen
    • We stemden de radio af op deze zender. 
  1. iets zo regelen dat het voor iedereen passend is
    • Wij stemden onze agenda's op elkaar af zodat we maandagochtend een vergadering konden houden. 
  1. overgankelijk bij stemming verwerpen
    • Het voorstel werd afgestemd. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afstemmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.