afmaken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ma·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afmaken
maakte af
afgemaakt
zwak -t volledig

Werkwoord

afmaken

  1. overgankelijk iets tot voltooiing brengen
    • Heb je je werk al afgemaakt? 
  1. overgankelijk doden, euthanasie bedrijven op een dier (of minderwaardig geacht mens)
    • Ter bestrijding van de epidemie werd op grote schaal het vee afgemaakt. 
    • Zelfs Albert, doodsbenauwd bij het idee te sterven, zou de eerste de beste afmaken. [1] 
  1. iemand zoveel negatieve kritiek geven dat hij het nooit meer zal proberen
    • Een leraar zal altijd proberen positieve kritiek te geven die de leerling zal aanmoedigen om het de volgende keer beter te doen. Een leraar mag nooit zijn leerlingen afmaken want dan zijn ze niet meer gemotiveerd om hun best te doen. 
  1. een relatie verbreken
    • Ik heb het uitgemaakt met mijn lief. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Lemaitre, Pierre "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 19
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.