afstropen
Nederlands
Woordafbreking
- af·stro·pen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af en stropen
Werkwoord
afstropen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afstropen |
stroopte af |
afgestroopt |
zwak -t | volledig |
- de buitenste laag ergens vanaf halen, met name de vacht van een dier
- In elke vezel voelde Karen Kao zich Amerikaanse. Maar nu wil ze haar paspoort inleveren. ‘Het voelt als mijn huid afstropen.’[2]
- speurend lopen en onderweg alles nemen wat je nodig hebt zodat er niets overblijft
- Dit jaar is de overlast van junkies die de terrassen afstropen verschrikkelijk, zegt mede-eigenaar Jan Wouters van café Opa in de Witte de Withstraat. „Ze pikken zo de biefstukjes van de borden.”[3]
Synoniemen
- [1] villen, afhalen, afstrippen, afvillen, pellen, schillen, doppen, ontschorsen
- [2] aflopen, afstruinen, afzoeken, stropen, leegplukken, plunderen, uitkleden, uitschudden, afschuimen, beroven, plukken
Uitdrukkingen en gezegden
- men kan geen kei het vel afstropen
bij een arme valt niets te halen; van een kale kip kun je geen veren plukken
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord afstropen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afstropen' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC 10 november 2016
- NRC Lucette Mascini 15 september 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.