afhandig
Nederlands
Woordafbreking
- af·han·dig
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands afhendich[1][2]; op te vatten als een samenstellende afleiding van het voorzetsel af, het zelfstandig naamwoord hand met het achtervoegsel -ig
stellend | |
---|---|
onverbogen | afhandig |
verbogen | (alleen predicaat) |
Bijvoeglijk naamwoord
afhandig
- uit iemands bezit gebracht
- Samen met burgemeester Cornelis van Marken, ook al iemand met een verleden als oplichter, had hij een weduwe via slinkse wegen geld afhandig gemaakt. [3]
- uit de hand gepakt
- Hij was nog niet uitgesproken of hij probeerde Walewein met de stok te slaan, maar Walewein wist hem die afhandig te maken. [4]
Uitdrukkingen en gezegden
- afhandig maken
Opmerkingen
Het woord is alleen gangbaar in de uitdrukking iemand iets afhandig maken. Een verbogen vorm die wel mogelijk is afhandig gemaakte.[5] Door de absolute betekenis van het woord kent het geen trappen van vergelijking.
Gangbaarheid
- Het woord afhandig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afhandig' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Middelnederlandsch Woordenboek
- Schouten, D. "De uitvaart van Hendrik Kannegieter" in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. jrg. 19 nr. 2 (1996) Stichting Jacob Campo Weyerman, Amsterdam; p.52
- Geest, P.J.J. van & J.P. Bruggink (eds.) Roman van Lancelot (1986) E.M. Querido's Uitgeverij B.V., Amsterdam; ISBN 9021405563; p. 24; geraadpleegd 2015-12-26
- Broekhuis, H. Syntax of Dutch Adjectives and Adjective Phrases (2013) Amsterdam University Press, Amsterdam; ISBN 9789089645494; p.359
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.