afzakken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zak·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzakken
zakte af
afgezakt
zwak -t volledig

Werkwoord

afzakken

  1. ergatief naar beneden glijden
    • Die grote broek bleef maar afzakken. 
  1. ergatief alcohol drinken
    • Na de film gingen we nog even afzakken in de stad. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afzakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.