afjagen
Nederlands
Woordafbreking
- af·ja·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af bw en jagen ww
Werkwoord
afjagen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afjagen |
jaagde af |
afgejaagd |
zwak -d | volledig |
- met veel snelheid, inspanning en behendigheid iets of iemand uitputten en iets uit handen nemen
- Groningen kreeg in de 2e minuut direct al twee goede schietkansen, voor eerst Zeefuik en daarna Tjaronn Chery. Die kansen kwamen voort uit het fel afjagen van de Leeuwarder defensie. [2]
- Waar Bosz zijn ploeg de tegenstander graag wil zien afjagen, gebeurde het omgekeerde. [3]
- Al van begin af aan was de intentie van de ploeg van Jurgen Klopp duidelijk: afjagen en Arsenal niet in het spel laten komen. [4]
Gangbaarheid
- Het woord afjagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afjagen' herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 02-03-14 SC Cambuur pakt verrassend punt in Groningen
- Tubantia Daniël Dwarswaard 10-01-17 Bosz begint met verlies tegen Oostenrijkse tweedeklasser
- Tubantia Tim Engelen 27-08-17 Liverpool walst op Anfield over Arsenal heen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.