afremmen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·rem·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afremmen
remde af
afgeremd
zwak -d volledig

Werkwoord

afremmen

  1. overgankelijk de snelheid van iets doen verminderen
    • Hij remde de wagen af. 
  1. ergatief minder vaart maken
    • Optrekken en afremmen. 
    • De wagen remde af. 
  1. overgankelijk, (figuurlijk) verminderen
    • Medicijnen tegen een hoge bloeddruk of allergieën kunnen de lust afremmen. 
    • De te enthousiaste jongen moest door zijn ouders worden afgeremd. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afremmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.