afwachtend
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: afwachtend (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ɑfˈʋɑχtənt/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɑfˈʋɑxtənt/
Woordafbreking
- af·wach·tend
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afwachten |
afwachtend
- onvoltooid deelwoord van afwachten
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | afwachtend | afwachtender | afwachtendst |
verbogen | afwachtende | afwachtendere | afwachtendste |
partitief | afwachtends | afwachtenders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
afwachtend
- observerend maar niet handelend
- - ` Waar ga jij kerst vieren?' vraagt mijn kapster geroutineerd. In de spiegel zie ik haar afwachtende gezicht, blijkbaar wordt dit hét thema tijdens deze knipbeurt, dus ik kan me er niet met een gemompeld antwoord van afmaken. Bovendien heb ik een hardnekkig soort overtuigingsdrang sinds ik mij voornam om schaamteloos en onverschrokken te leven, dus ik leg uit dat ik atheïst ben en geen kerst vier.[1]
Gangbaarheid
- Het woord afwachtend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afwachtend' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.