afreizen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·rei·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afreizen
reisde af
afgereisd
zwak -d volledig

Werkwoord

afreizen

  1. ergatief een plaats verlaten om aan een reis te beginnen
    • Hij is vanmorgen afgereisd naar Kopenhagen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afreizen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.