afdracht
Nederlands
Woordafbreking
- af·dracht
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van afdragen (overdragen)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afdracht | afdrachten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
afdracht v/m [1]
- wat men afdraagt aan een groep of organisatie waar men lid van is of een zakelijke relatie mee heeft
- De overheidsuitgaven liggen sinds 2010 net iets boven de 300 miljard euro. In 2016 daalden de uitgaven met bijna 3 miljard naar 304,1 miljard. De afdrachten aan de Europese Unie waren bijna 4 miljard euro lager, dankzij een korting van 3 miljard en een afname van rentelasten van bijna 1 miljard. De uitgaven aan lonen en salarissen van ambtenaren stegen wel, net als de lasten voor sociale uitkeringen.[2]
Gangbaarheid
- Het woord afdracht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afdracht' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.