ha

Niet te verwarren met: hA

Universeel

Woordherkomst en -opbouw
  • [1] Samenstelling van “a” (are) met het voorvoegsel “h” (hecto-)
  • [2] Samenstelling van “a” (annum) met het voorvoegsel “h” (hecto-)

Symbool

ha

  1. (wiskunde), (eenheid) het symbool voor hectare, gelijk aan 10.000 vierkante meter, gelijk aan één vierkante hectometer, gelijk aan honderd bij honderd meter
  2. (tijdrekening), (eenheid), (geologie) het symbool voor hectoannum, een periode van honderd jaar
Verwante begrippen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ha    (hulp, bestand)
  • IPA: /ha/
Woordafbreking
  • ha
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

ha

  1. drukt vreugde uit
    • Frietjes? Ha, daar had ik net zin in! 
  1. begroeting
    • Ha, jongen, kom je weer eens langs? 
  1. om spot te benadrukken
    • Bang voor zo'n klein hondje. Ha, wat een held! 
Verwante begrippen
  • haha

Gangbaarheid

  • Het woord ha staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
71 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈhɑ /, / ˈha /, / ˈhɑˀ /
Naar frequentie 685
Afkorting

ha

  1. (afkorting) hektar

Symbool

ha


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / hɑː /
Woordafbreking
  • ha
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord hafa
Naar frequentie 52

Tussenwerpsel

ha

  1. ha
  1. «Ha-ha!»
    Haha!
Uitdrukkingen en gezegden
  • si ja og ha
geen definitief antwoord geven
vervoeging
onbepaalde wijs ha
tegenwoordige tijd har
verleden tijd hadde
voltooid
deelwoord
hatt
onvoltooid
deelwoord
haende
lijdende vorm has
gebiedende wijs ha
vervoegingsklasse Klasse 4 zwak
opmerking

Werkwoord

ha

  1. overgankelijk hebben
  1. «Jeg har to biler.»
    Ik heb twee auto's.
  2. hulpwerkwoord hebben
  1. «Han hadde skrevet brevet.»
    Hij had de brief geschreven.
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: ha bruk for
benodigen
  • [1]: Ha det bra!
Tot ziens!
Afgeleide begrippen
  • [1]: ha attende
  • [1]: ha fram
  • [1]: ha frem
  • [1]: ha igjen
  • [1]: ha imot
  • [1]: ha med seg
  • [1]: ha opp
  • [1]: ha på
  • [1]: ha til
  • [1]: ha tilbake
  • [2]: ha seg


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / hɑː /
Woordafbreking
  • ha
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord hafa

Tussenwerpsel

ha

  1. ha
  1. «Ha-ha!»
    Haha!
vervoeging
onbepaalde wijs ha
have
hava
tegenwoordige tijd have
verleden tijd har
voltooid
deelwoord
hadde
hatt
onvoltooid
deelwoord
havande
lijdende vorm havast
gebiedende wijs ha
vervoegingsklasse Klasse 4 zwak
opmerking

Werkwoord

ha

  1. overgankelijk hebben
  2. hulpwerkwoord hebben
  1. «Han hadde skrive brevet.»
    Hij had de brief geschreven.
Afgeleide begrippen
  • [1]: ha attende
  • [1]: ha fram
  • [1]: ha igjen
  • [1]: ha imot
  • [1]: ha med seg
  • [1]: ha opp
  • [1]: ha på
  • [1]: ha til
  • [1]: ha tilbake
  • [2]: ha seg


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
haber

ha

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van haber


Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  ha    (hulp, bestand)
  • IPA: / hɑː /
Woordafbreking
  • ha
Naar frequentie 53
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
ha
hade
haft
volledig

Werkwoord

ha

  1. hebben
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.