afweek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·week
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van af (van op en af) en week
enkelvoud meervoud
naamwoord afweek afweken
verkleinwoord afweekje afweekjes

Zelfstandig naamwoord

afweek v/m

  1. de week waarin iemand geen dienst heeft.
    • In de afweek presenteerde haar collega het journaal. 
Antoniemen

Werkwoord

vervoeging van
afwijken

afweek

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afwijken
    • ... dat ik afweek. 
    • ... dat jij afweek. 
    • ... dat hij, zij, het afweek. 
vervoeging van
afweken

afweek

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afweken
    • ... dat ik afweek. 

Gangbaarheid

  • Het woord afweek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.