afbreken
Nederlands
Woordafbreking
- af·bre·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af bw en breken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afbreken |
brak af |
afgebroken |
klasse 4 | volledig |
Werkwoord
afbreken
- overgankelijk met de grond gelijk maken
- Het huis werd compleet afgebroken.
- overgankelijk voortijdig beëindigen
- Als een dam-, schaak- of go-partij niet binnen de afgesproken speeltijd beëindigd is, kan deze worden afgebroken.
- overgankelijk door breken scheiden
- Ouweneel pleit er ook voor dat we bij de viering van het avondmaal van één geheel brood ieder telkens een stukje afbreken.
Antoniemen
- [1] opbouwen
Vertalingen
2. voortijdig beëindigen
Gangbaarheid
- Het woord afbreken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afbreken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.