afbreken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afbreken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑvbrekə(n)/
Woordafbreking
  • af·bre·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afbreken
brak af
afgebroken
klasse 4 volledig

Werkwoord

afbreken

  1. overgankelijk met de grond gelijk maken
    • Het huis werd compleet afgebroken. 
  1. overgankelijk voortijdig beëindigen
    • Als een dam-, schaak- of go-partij niet binnen de afgesproken speeltijd beëindigd is, kan deze worden afgebroken. 
  1. overgankelijk door breken scheiden
    • Ouweneel pleit er ook voor dat we bij de viering van het avondmaal van één geheel brood ieder telkens een stukje afbreken. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afbreken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.