afschudden
Nederlands
Woordafbreking
- af·schud·den
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af en schudden
Werkwoord
afschudden [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afschudden |
schudde af |
afgeschud |
zwak -d | volledig |
- doormiddel van krachige beweging iets verwijderen
- Wij moesten eerst het stof van onze kleren afschudden voor we ons huis binnen mochten gaan.
- (figuurlijk) iets wat niet stoffelijk is verijderen
- De plek is symbolisch. Wim Kok, de PvdA-leider die in 1995, net een jaar premier van het eerste ‘paarse’ kabinet, zijn partij met vaste hand naar het midden stuurde. „De oude ideologie blijkt niet in staat afdoende antwoord te geven op de sleutelvragen van deze tijd”, zei hij in de toespraak waarin hij sprak over het afschudden van „ideologische veren”. Hij regeerde met VVD en D66, opende de Derde Weg, tussen socialisme en kapitalisme, en plaveide die met de privatisering van nutsdiensten als loodswezen en openbaar vervoer, en met marktwerking in sectoren als zorg en telefonie. [2]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afschudden |
afschudden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afschudden
- ...dat wij afschudden.
- ...dat jullie afschudden.
- ...dat zij afschudden.
- ...dat wij afschudden.
Gangbaarheid
- Het woord afschudden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afschudden' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.