afslepen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·sle·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afslepen
sleepte af
afgesleept
zwak -t volledig

Werkwoord

afslepen [1] [2]

  1. wegslepen
Afgeleide begrippen
  • afsleper, afsleping

Werkwoord

vervoeging van
afslijpen

afslepen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afslijpen
    • ...dat wij afslepen. 
    • ...dat jullie afslepen. 
    • ...dat zij afslepen. 

Gangbaarheid

  • Het woord afslepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
84 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.