afslepen
Nederlands
Woordafbreking
- af·sle·pen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af en slepen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afslepen |
sleepte af |
afgesleept |
zwak -t | volledig |
Afgeleide begrippen
- afsleper, afsleping
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afslijpen |
afslepen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afslijpen
- ...dat wij afslepen.
- ...dat jullie afslepen.
- ...dat zij afslepen.
- ...dat wij afslepen.
Gangbaarheid
- Het woord afslepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afslepen' herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.