afschot
Nederlands
Woordafbreking
- af·schot
Woordherkomst en -opbouw
- 17de eeuw [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afschot | afschotten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
afschot o
- (bouwkunde) een bewust aangebrachte helling van een vlak of leiding voor het doen af- of weglopen van vloeistof
- Er was onvoldoende afschot waardoor het water op het dak bleef staan.
Gangbaarheid
- Het woord afschot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afschot' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.