afzien

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zien
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘(in de sport) lijden’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
  • samenstelling van  af bw  en  zien ww 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzien
'ɑfsin
zag af
zɑx ʔɑf
afgezien
'afɣəzin
klasse 5

onregelmatig

volledig

Werkwoord

afzien

  1. inergatief ~ van: besluiten iets niet te doen
    • Hij zag af van zijn voornemen. 
  1. inergatief lijden, ongemak doorstaan, o.a. in de sport
    • Die laatste ronde was puur afzien. 
  1. spieken, afkijken
    • De student haalde hoge cijfers omdat hij zoveel af zag. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afzien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.