afleren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afleren
leerde af
afgeleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

afleren

  1. overgankelijk leren iets niet langer te doen of een fout in het geleerde te verbeteren
    • Hem werd het spijbelen op hardhandige wijze voorgoed afgeleerd. 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.