afzagen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·za·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzagen
zaagde af
afgezaagd
zwak -d volledig

Werkwoord

afzagen [1]

  1. overgankelijk met een zaag inkorten of smaller maken

Werkwoord

vervoeging van
afzien

afzagen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afzien
    • ...dat wij afzagen. 
    • ...dat jullie afzagen. 
    • ...dat zij afzagen. 

Gangbaarheid

  • Het woord afzagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.