afwassen

Afwassen [1]

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afwassen    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /'ɑfʋɑsə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /'ɑfβ̞ɑsə(n)/
    • (Limburg): /'ɑfwɑsə(n)/
Woordafbreking
  • af·was·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwassen
waste af
afgewassen
zwak -t

gemengd

volledig

Werkwoord

afwassen

  1. overgankelijk het schoonmaken van de vaat, zoals, messen, vorken, lepels, borden
    • We waren om zeven uur aan het afwassen. 
  1. overgankelijk ~ van iets ergens van af wassen
    • Hij was zojuist de schmink van zijn gezicht aan het afwassen. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

afwassen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord afwas

Gangbaarheid

  • Het woord afwassen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.