afbellen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·bel·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afbellen
belde af
afgebeld
zwak -d volledig

Werkwoord

afbellen [1]

  1. overgankelijk telefonisch afzeggen
  2. overgankelijk telefonisch benaderen
    • Toen de Spaanse politicus werd gearresteerd, moest hij veel vriendjes afbellen voordat hij weer werd vrijgelaten 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afbellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.