afvaardigen
Nederlands
Woordafbreking
- af·vaar·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘iem. zenden en machtigen’ voor het eerst aangetroffen in 1580 [1]
- samenstelling van af bw en vaardigen (verouderd werkwoord)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afvaardigen |
vaardigde af |
afgevaardigd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
afvaardigen
- overgankelijk iemand machtigen om iets te vertegenwoordigen, meestal een vereniging of een staat
- De burgemeester had hem afgevaardigd om die vereniging te vertegenwoordigen.
Vertalingen
1. iemand machtigen om iets te vertegenwoordigen, meestal een vereniging of een staat
Gangbaarheid
- Het woord afvaardigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afvaardigen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.