afdak
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: afdak (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈɑf.dɑk/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈɑf.dɑk/
- (Limburg): /ˈɑv.dɑk/
Woordafbreking
- af·dak
Woordherkomst en -opbouw
- van het Duits abdach [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afdak | afdaken |
verkleinwoord | afdakje | afdakjes |
Zelfstandig naamwoord
afdak o
- een schuin van een gebouw uitstekend stuk dak dat beschutting verleent aan de buitenmuur
- Het gaat regenen; laten we even onder het afdakje gaan staan.
Vertalingen
1. een schuin van een gebouw uitstekend stuk dak dat beschutting verleent aan de buitenmuur
Gangbaarheid
- Het woord afdak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afdak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.