aftellen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·tel·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aftellen
telde af
afgeteld
zwak -d volledig

Werkwoord

aftellen

  1. inergatief dalend tellen tot aan het moment dat iets volgens plan gebeuren moet
    • Toen er afgeteld werd voor de lancering was de spanning te snijden. 
  1. overgankelijk door tellen nauwkeurig afpassen
    • Hij had voor het experiment vijf stapels van precies vijfhonderd bonen afgeteld. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aftellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.