afzeggen
Nederlands
Woordafbreking
- af·zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af bw en zeggen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afzeggen |
zegde af zei af |
afgezegd |
zwak -d
onregelmatig |
volledig |
Werkwoord
afzeggen
- overgankelijk aangeven dat men niet gaat komen
- Ik heb dat feest afgezegd omdat ik me niet goed voelde.
- inergatief ~ voor: aangeven dat men niet gaat komen
- Ik heb afgezegd voor het feest omdat ik een andere afspraak had.
Vertalingen
1. aangeven dat men niet gaat komen
Gangbaarheid
- Het woord afzeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afzeggen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.