afzwakken
Nederlands
Woordafbreking
- af·zwak·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af bw en zwakken ww
Werkwoord
afzwakken [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afzwakken |
zwakte af |
afgezwakt |
zwak -t | volledig |
- minder sterk worden
- De wind zwakt af zodat we mogen hopen dat de wind gaat liggen.
- De regen leek daarnet af te zwakken, maar stopte niet; en toen, in een abrupte overgang van toon, werd hij nog heviger, nog duchtiger, alsof het voorafgaande slechts een prelude is geweest voor het echte plenswerk. [2]
- van een mening dat die minder uitgesproken zal zijn
- Hij moest zijn zeer uitgesproken mening t.o.v. kernenergie afzwakken toen hij de nieuwe gegevens analyseerde.
Gangbaarheid
- Het woord afzwakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afzwakken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Valens, Anton Het compostcirculatieplan 2016 ISBN 978-90-254-4685-7 pagina 15
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.