aanblik
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
aanblik m
- de blik van iemand
- het zien van iets
- Hij genoot van de aanblik van al de mooie schilderijen in het museum.
- Bij de eerste aanblik van zijn verwoeste huis moest hij huilen.
Vertalingen
1. de blik van iemand
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanblikken |
aanblik
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanblikken
- ... dat ik aanblik.
Gangbaarheid
- Het woord aanblik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanblik' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.