aanbouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanbouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /'amˌbɑu/
Woordafbreking
  • aan·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbouw aanbouwen
verkleinwoord aanbouwtje aanbouwtjes

Zelfstandig naamwoord

aanbouw m

  1. (bouwkunde) het bouwen van iets aan een ander gebouw
  2. (bouwkunde) het aangebouwde
    • De slaapkamer komt in de nieuwe aanbouw. 
    • Het oude kasteel heeft vele aanbouwen. 
Hyponiemen
  • raderkastaanbouw
Afgeleide begrippen
  • aanbouwkeuken, aanbouwploeg, aanbouwtent, aanbouwwerktuig, aanbouwwet, aanbouwzorgkamer
Typische woordcombinaties
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aanbouwen

aanbouw

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbouwen
    • ... dat ik aanbouw. 

Gangbaarheid

  • Het woord aanbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.