aanbouw
Nederlands
Woordafbreking
- aan·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanbouw | aanbouwen |
verkleinwoord | aanbouwtje | aanbouwtjes |
Zelfstandig naamwoord
aanbouw m
- De slaapkamer komt in de nieuwe aanbouw.
- Het oude kasteel heeft vele aanbouwen.
Hyponiemen
- raderkastaanbouw
Afgeleide begrippen
- aanbouwkeuken, aanbouwploeg, aanbouwtent, aanbouwwerktuig, aanbouwwet, aanbouwzorgkamer
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanbouwen |
aanbouw
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbouwen
- ... dat ik aanbouw.
Gangbaarheid
- Het woord aanbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanbouw' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.