aanplanten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanplanten    (hulp, bestand)
  • IPA: /'amˌplɑntə(n)/
Woordafbreking
  • aan·plan·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanplanten
plantte aan
aangeplant
zwak -t volledig

Werkwoord

aanplanten

  1. overgankelijk (jonge gewassen) door beplanting aanbrengen
    • Napoleon III liet veel bossen aanplanten. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

aanplanten mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanplant

Gangbaarheid

  • Het woord aanplanten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.